Paarden

Paarden (Equus ferus caballus) zijn net zoals honden zogenoemde gedomesticeerde dieren. Van oorsprong zijn het wilde zoogdieren, maar na eeuwen van domesticatie wereldwijd, zijn inmiddels de meeste paarden volledig afhankelijk van de verzorging van mensen. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen paarden meer in het wild leven. Deze zijn er nog steeds en worden in sommige gevallen zelfs bewust uitgezet in natuurgebieden voor natuurlijke begrazing. De ‘wilde’ paarden worden aangeduid met Equus ferus: Equus ferus caballus is dus een ondersoort van het wilde paard.

Paarden worden al eeuwen gebruikt als trek- of rijdier en inmiddels zijn er dan ook diverse soorten ontstaan die allemaal in meer of mindere mate zijn gefokt voor een specifiek doel. Er zijn boerenpaarden, rijpaarden, harddravers, karrepaarden, trekpaarden, werkpaarden, strijdrossen en pakpaarden. Een bekend soort paard is de Lippizaner.

Wilde paarden

Paarden leven al duizenden jaren op de aarde en zijn eigenlijk al miljoenen jaren in Amerika ontwikkeld van een dier zo groot als een vos genaamd ‘Eohippus’ tot het huidige diersoort het paard met de wetenschappelijke naam ‘Pliohippus’. Dit laatste soort begon zijn ontwikkeling ongeveer één miljoen jaar geleden. Het paard is verwant met de ezel en zebra en vallen binnen het dierenrijk onder het geslacht Equus. Inmiddels is het paard gedomesticeerd (huisdier) en gefokt. Alleen de Mustangs en Brumby’s komen nog in het wild voor.

Kenmerken paarden

Paarden behoren tot de groep onevenhoevigen (Perissodactyla). Per voet heeft het paard één hoef, die eigenlijk de vergrote nagel van de middelvinger is. Overblijfselen van de oorspronkelijke vijf tenen die het paard had zijn de zwilwrat (duim), het spoortje (pink) en de griffelbeentjes (wijs- en ringvinger).

Er zijn grote variaties in grootte en kleur binnen de verschillende paardenrassen, maar de bouw van het paard is altijd gelijk. Paarden hebben ook allemaal manen en een lange staart van paardenhaar. Een volwassen paard weegt tussen de 380 en 1.000 kilo.

Veel paarden krijgen een extra beschrijving mee op basis van de kleur vacht. Een vos is een roodbruin paard (zonder zwarte manen), terwijl een schimmel door pigmentloze haren een witte of grijze (gevlekte) vacht krijgt. Deze is weer niet te verwarren met een crèmekleurig of wit paard.

Horen en zien

Paarden zijn prooidieren en moeten dus altijd op hun hoede zijn. Mede daardoor hebben ze goede ogen ontwikkeld die een groot deel van de omgeving in één oogopslag kunnen overzien. Een paard heeft een gezichtsveld van 340° en kan dus bijna helemaal rondom zien zonder de kop te bewegen. Een paard kan alleen niet recht naar achteren kijken.

De oren van paarden kunnen alle kanten opdraaien om zo geluid uit vrijwel alle richtingen op te vangen. Ze zijn bovendien snel en kunnen zich in een hoog tempo uit de voeten maken als dat nodig is.

Ademhaling

Een lichaam van een paard heeft zuurstof nodig die via de longen worden opgenomen en via de bloedsomloop naar de organen wordt getransporteerd. Een paard haalt in rust ongeveer 6 tot 12 keer adem en het hart klopt 32 tot 40 keer per minuut.

Als een paard in de stap gaat dan verdubbelt de hartslag en in een draf is dit een verdriedubbeling. Een langeafstandspaard haalt ongeveer 100 slagen per minuut en een renpaard tot wel 250 slagen per minuut.

Temperatuur

Een paard heeft een normale lichaamstemperatuur van ongeveer 38°C. Deze temperatuur kan door stress of door ziekte oplopen tot 40°C.

Drie basisgangen

Een paard heeft drie basisgangen: de stap, de draf en de galop. De galop kan zijn een gewone werkgalop (drie-tempogang) en de rengalop (vier-tempogang). Afhankelijk van het soort paard is er een voorkeur van voortbewegen. Er zijn dravers die die zelfden galopperen. Het paardenras de Arabier zal eerder in een lichte galop dan in een draf voortbewegen.

Stap

Een stap in vier-tempogang zonder zweefmoment kent de volgorde: linkerachterbeen, linkervoorbeen, rechterachterbeen, rechtervoorbeen en weer naar het linkerachterbeen.

Draf

De draf is een diagonale twee-tempogang. Linksachter en rechtsvoor worden gelijktijdig opgeheven gevolgd door een zweefmoment en vervolgens het rechter achterbeen en linkervoorbeen. Voor een ruiter is de draf het minst prettig om te rijden, vanwege de diagonale beweging van het paard.

Gewone galop

De gewone galop is een drie-tempogang. Linker- en rechterachterbeen en het linkervoorbeen gelijktijdig, daarna het rechtervoorbeen gevolgd door een zweefmoment. Een getraind paard kan het leidende been tijdens galop wisselen. Deze wissel noemt men ‘changement’ of ‘vliegende galopwissel’. Een paard die geen changement kan uitvoeren moet eerst in draf om vervolgens weer naar de gewone galop te gaan.

Rengalop

De rengalop is een vier-tempogang en bestaat uit vier verschillende fasen. De volgorde linkerachterbeen, rechterachterbeen, linkervoorbeen en rechtervoorbeen. Gevolgd door een zweefmoment. Onderaan deze pagina is een filmpje met een paard in rengalop te zien.

Voedsel

Paarden zijn herbivoren. Ze grazen een groot deel van de dag en ook als ze door mensen verzorgd worden moeten ze veel kunnen foerageren (zoeken en vinden van eten). Gras, hooi, kuilgras, bieten en luzerne staan op het menu van een gedomesticeerd paard.

De spijsvertering van paarden kenmerkt zich door het verwerken van kleinere hoeveelheden voedsel. De maag is relatief klein en kan kleinere hoeveelheden voedsel verwerken. De vertering van voedsel vindt plaats in de darmen.

Voortplanting

Merries zijn van het vroege voorjaar tot in de herfst ongeveer om de 20 dagen een paar dagen vruchtbaar. Na de paring is zij 11 tot 12 maanden drachtig waarna ze over het algemeen één veulen krijgt. Tweelingen zijn zeldzaam bij paarden.

Omdat paarden oorspronkelijk op de open vlaktes leefden, is het belangrijk dat de veulens binnen een paar uur kunnen staan en lopen. Ook moeten ze snel kunnen drinken bij hun moeder. Het zijn zogenoemde nestvlieders. Na ongeveer een half jaar drinkt het veulen niet meer bij zijn moeder.