Bunzing (Mustela putorius)

De bunzing (Mustela putorius) is een van de zeven inheemse marterachtigen in Nederland en België. Deze roofdieren komen voor in Europa, Noordwest Afrika en westelijk Azië. In Nederland komt hij verspreid door het hele land voor, behalve op de Waddeneilanden.

Bunzingen leven graag op beschutte plekken waar water voorhanden is. Van bos- en akkerranden tot moerasgebieden en rietvelden. Hij vertoeft graag langs oeverranden of in droge sloten. In de wintermaanden komen ze ook wel in de buurt van boerderijen. Ze zoeken beschutting tussen de strobalen en jagen er op ratten en muizen.

Kenmerken

De marterachtigen zijn soms lastig uit elkaar te houden, maar de bunzing is te herkennen aan zijn masker van witte, gelige of grijze haren. Hij heeft verder een donkerbruine vacht met zwarte poten. De oren zijn relatief klein, met grijswitte randjes. De staart kan wel 18 centimeter lang worden.

Het is een echte bodembewoner die niet klimt. Bunzingen houden van graven en zijn goede zwemmers.

Mannetjes kunnen een keer zo groot worden als vrouwtjes. Een groot mannetje weegt ongeveer 1,8 kilo.

De bunzing is een nachtdier. Alleen in de zomerperiode, als de jongen nog niet zelfstandig zijn, kun je ze ook overdag tegenkomen.

In het wild kunnen bunzings 5 tot 6 jaar oud worden, maar die kans is over het algemeen klein. Vaak sterven bunzings voortijdig in het verkeer. Vooral de mannetjes die op zoek zijn naar een vrouwtje en jonge bunzings op zoek naar een eigen territorium lopen dit risico. In gevangenschap kan een bunzing een stuk ouder worden: ongeveer 10 jaar.

Voeding

De bunzing is een roofdier die voornamelijk leeft van de jacht op hazen, konijnen, vogels, ratten, muizen, eieren, mollen, reptielen, amfibieën en insecten. Maar ook bessen en vruchten worden gegeten.

Een bunzing eet zijn prooien niet altijd direct op. Soms legt hij een voorraad aan van kikkers die hij heeft verlamd met een beet in de nek. Zo blijven ze langer vers. Een enkele keer worden prooiresten verstopt achter graspollen of in boomholtes voor later. Eieren, ook de grote van fazanten en eenden, worden meegenomen naar zijn schuilplaats.

Voortplanting

Bunzings zijn solitaire dieren, dus in de paartijd ondernemen de mannetjes lange tochten op zoek naar een vrouwtje. Deze periode wordt ook wel ranstijd genoemd en duurt van maart tot mei. Na de paring duurt het ongeveer 6 weken tot het vrouwtje 4 tot 10 jongen werpt. Ze worden een maand lang gezoogd en na twee maanden verlaten ze het nest en gaan ze mee op jacht. Na ongeveer drie maanden zijn de jongen zelfstandig genoeg om op zoek te gaan naar een eigen territorium.