Mensaap (Hominoidea)

De Mensaap is een familie onder de orde primaten en de klasse zoogdieren en vallen dus ook onder de gewervelden. Tussen de 20 en 10 miljoen jaar geleden bevolkten zo’n 30 soorten mensapen de tropische oerwouden van Afrika en Azië. Tegenwoordig wordt de ooit zo glorierijke mensapenfamilie slechts nog door vijf soorten mensapen (inclusief de mens) en acht of negen gibbonsoorten vertegenwoordigd. Veelal denk je bij een mensaap alleen aan de grote mensapen. Maar de gibbonsoorten horen ook bij deze familie, zij mogen niet vergeten worden. Lees meer over de Gibbons of de Gorilla.

HET LEEFGEBIED EN VERSPREIDING VAN DE MENSAAP

Tot de mensapen behoren de orang-oetang, die alleen op Sumatra en Kalimantan voorkomt, de gorilla van tropisch Afrika, twee chimpanseesoorten, die beide in Centraal- en West-Afrika leven, en de mens zelf. De gibbons leven alleen in Zuidoost-Azië, waar ze van Bangladesh en het Indochinese schiereiland tot de eilanden van Indonesië en Kalimantan voorkomen. Behalve de mensen leven de overlevende mensapensoorten in kleine, geïsoleerde gebieden in de tropen.

DE MENSAAP VERLIEST ZIJN LEEFGEBIED

In heel Afrika, Azië en Zuid-Amerika worden eeuwenoude bossen gekapt om aan de kennelijk oneindige vraag naar hout en landbouwgrond te voldoen. Naar schatting verloor de wereld alleen al in de jaren ’80 van de 20e eeuw 8 procent van zijn tropische oerwoud, en bijna de helft van de jaarlijkse kap vindt plaats in slechts twee landen: Brazilië en Indonesië. Daarnaast zijn veel Afrikaanse landen alleen al in de 20e eeuw ongeveer de helft van hun oorspronkelijke bossen kwijtgeraakt. De gevolgen van ontbossing zijn enorm, vooral voor soorten zoals grote mensapen.

Hoewel de ontbossing en de jacht hun tol hebben geëist, was de echte aanzet voor het teruglopen van het aantal mensapen de dramatische verkleining van de bosgebieden die – met name in Afrika – in de laatste 10 miljoen jaar plaatsvond. Gibbonachtige mensapen werden ooit in heel Zuid-Europa en oostwaarts tot in China aangetroffen. Tegenwoordig wordt geen van deze soorten meer buiten de grenzen van de bossen van Zuidoost-Azië aangetroffen. De orang-oetang wankelt op het randje van uitsterven: er zijn nog maar een paar duizend exemplaren over.

Het is onbekend hoe groot de mensapenpopulatie van Afrika in het verleden is geweest, maar als het geografische verspreidingsgebied van de dieren identiek was aan de verspreiding van de oorspronkelijke bossen in West- en Centraal-Afrika, moeten er akelige dingen zijn gebeurd. Uiteindelijk zullen mensapen mogelijk om drie redenen meer onder de ontbossing lijden dan apen. De eerste reden is hun grootte: voor een dier ter grootte van een gorilla is het moeilijker zich te verbergen wanneer al het bos is verdwenen, en het zal dan ook eerder in conflict komen met mensen. De tweede reden houdt ook verband met de grootte: omdat ze zo groot zijn, hebben de grote mensapen de reputatie gekregen agressief te zijn. Mensen zijn onvermijdelijk bang voor ze zen zullen ze doden. Ten derde dwingt de ontbossing mensapen zich over een groter gebied te verspreiden voor hun dagelijkse benodigde hoeveelheid voedsel. Als het gebied echter te groot is, kan dat leiden tot het plunderen van de oogst en meer contact met mensen.

UITERLIJKE KENMERKEN VAN MENSAPEN

Hun platte borstkas (die heel ander is den de hondachtige borstkas van apen), de structuur van hun gebit, hun grotere hersenen, hun staartloosheid en hun menselijker verschijning onderscheiden mensapen duidelijk van andere apen. Mensapen en apen hadden zo’n 25 miljoen jaar geleden voor het laatst een gemeenschappelijke voorouder en in sommige opzichten lijden de huidige mensapen meer op die voorouder dan de apen van de Oude Wereld.

De platte borstkas lijkt een aanpassing te zijn aan een leefwijze die is gebaseerd op het klimmen in bomen in plaats van aan het rennen over de takken, zoals de meeste apen van de Oude Wereld doen. De grote mensapen hebben vergeleken met andere primaten ook korte benen en lange armen. De lange armen worden gebruikt om het lichaam op te hijsen bij de klim in een boom, terwijl de voeten worden gebruikt om de stam mee vast te grijpen, zodat er een soort platform ontstaat waar de aap op kan staan en hij zijn armen verder omhoog kan reiken. Deze ‘slingerende’ manier van klimmen is heel effectief: dergelijke zwaarlijvige dieren kunnen zo omschakelen tussen het lopen op de grond en klimmen in bomen. Het is duidelijk dat deze manier van bewegen mensapen geschikt maakt om op twee benen te lopen. De meeste apen lopen met hun handen plat op de grond, maar mensapen lopen op hun knokkels.

De lichaamsbouw van de mensapen ging bij de gibbon nog een stapje verder: zij kregen het vermogen aan hun armen aan takken te hangen. Dit verschafte gibbons (kleine mensaap) toegang tot een leefmilieu dat noch apen, noch de grote mensapen konden bereiken. Deze kleine mensaap onderging nog twee aanpassingen. Toen mensapen een platte borstkas begonnen te ontwikkelen, verplaatsten hun schouderbladen zich van de zijkanten van de borst naar de rug. Dit maakte het schoudergewricht vrij, zodat de arm helemaal kon ronddraaien. Apen daarentegen hebben, net als honden, beperkte bewegingsmogelijkheden in hun schouders en kunnen hun armen niet gemakkelijk ronddraaien, in tegenstelling tot mensapen. Bij gibbons heeft de evolutie het kop-komgewricht van de schouder en het polsgewricht nog veel verder vrijgemaakt. Op deze manier kan deze mensaap zijn arm 360 graden draaien zonder de tak los te laten.

LEEFWIJZE VAN DE MENSAAP

Hoewel we de apengemeenschap associëren met grote groepen en emotionele sociale relaties, lijken de mensapen in alle opzichten veel minder sociaal. Gibbons zijn monogaam, terwijl de mensapen alleen of in kleinere groepen van niet meer dan zes of zeven individuen wordt aangetroffen. Het lijkt een paradox dat de intelligentste primaten zo’n verarmd sociaal leven hebben. Schijn bedriegt echter. In werkelijkheid kan de mensapengemeenschap onverwacht complex zijn. Dit is met name het geval bij chimpansees, die in een verspreide gemeenschap leven – formeel een ‘sociaal splitsings-vermeltingssysteem’ genoemd. Daarbij vormen individuen een leefgemeenschap waarin ze speciale relaties met elkaar hebben, maar toch brengen ze niet noodzakelijkerwijs al hun tijd met elkaar door. Sterker nog, ze zijn in staat hun relaties met andere leden van de gemeenschap te onderhouden, ook al zien ze elkaar soms weken of zelfs maanden niet. Dit lijkt sterk op menselijk gedrag.

VOORTPLANTING

de tussenpozen tussen de opeenvolgende geboorten lang zijn, zijn er maar weinig paringskansen – des te meer reden voor de mannetjes om die kansen angstvallig te bewaken.

VOEDSEL

Mensapen zijn typische vruchteneters, hoewel ze net als alle primaten verschillende soorten voedsel eten, inclusief vlees. Toegegeven, de siamang (de grootste van de gibbonfamilie) en de gorilla (grootste mensaap) eten meer bladeren dan de meeste andere soorten, maar toch bestaat hun voedsel meer uit vruchten dan het voedsel van hun kleinere neven. Deze voorkeur voor – voornamelijk rijpe – vruchten beperkt zich in de ecologische flexibiliteit van de mensapen. Anders dan apen kunnen mensapen vruchten die niet helemaal rijp zijn niet verteren.

Het sociale gedrag van mannelijke mensapen lijkt te worden gestuurd door het aantal paringskansen dat ze kunnen krijgen. Vrouwelijke mensapen krijgen elke 4-5 jaar een jong. Na de geboorte kan de moeder niet opnieuw drachtig worden zolang haar kind nog van haar afhankelijk is: net als bij mensen worden de hormonen die de menstruatiecyclus regelen door het zogen onderdrukt. Omdat