Wild zwijn (Sus scrofa)

Het wild zwijn is een zoogdier. Vanuit de klasse zoogdieren is het wild zwijn onder te verdelen naar de orde evenhoevigen en vervolgens naar de familie varkens. Het wild zwijn kent meer dan 30 ondersoorten.

Kenmerken wild zwijn

Een wild zwijn is slanker dan een varken en staat iets hoger op de poten. De snuit is lang en slurfachtig. Het wild zwijn heeft een lange en kegelvormige koop met grote oorschelpen. De mannetjes (de heilers) hebben sterke en gekromde hoektanden (houwers). Deze hoektanden komen vanuit de onderkaak langs de lip en wijzen naar boven.

Een wild zwijn is tussen de 110 en 180 centimeter lang en heeft een start tot 20 centimeter lang. Een wild zwijn is 55 tot 110 centimeter hoog en kan een gewicht hebben tot 300 kilo. In het zuiden zijn de wilde zwijnen lichter en verder naar het oosten worden deze dieren steeds zwaarder. De vrouwtjes (zeug of zog) zijn lichter dan het mannetje.

De vacht van een wild zwijn is stug en wordt borstelwild genoemd. De kleur van de vacht varieert van lichtgrijs tot lichtbruin en kan ook zwart zijn. In de winter is de vacht langer en dikker. Over de rug van het wild zwijn loopt een kam van langere en stugge haren. Deze haren gaan recht overeind staan bij dreiging.

Verspreidingsgebied

Het wild zwijn heeft een groot verspreidingsgebied en komt over de hele wereld voor. In heel Azië en Europa zijn er wilde zwijnen aan te treffen. In België en Nederland komt het wild zwijn voor en begeeft dit dier zich met name in loofbossen met ondergroei en in de omgeving van weilanden. Het wild zwijn leeft in een omgeving met water, zodat het niet alleen kan drinken maar ook kan wassen. Het nemen van een modderbad door een wild zwijn wordt ook wel ‘zoelen’ genoemd. Oudere keilers (mannetjes) leven solitair. De andere wilde zwijnen die rotten worden genoemd leven gezamenlijk.

Voedsel

Een wild zwijn gaat tegen zonsondergang op zoek naar voedsel. Wilde zwijnen zijn alleseters en het gebit is geschikt om zowel dierlijk als plantaardig voedsel te vermalen. Met de snuit gaat het wilde zwijn de grond omwoelen en zoekt naar eetbaars. Ook kan een wild zwijn op landbouw gebied voedsel toe-eigenen , waardoor soms flinke schade ontstaat.

Voorplanting

Aan de zijkant van de borst bevindt zich een dikke plaat die zich ontwikkeld heeft in bronstijd. Deze plaat is hard en niet buigzaam en kun je zien bewegen als het wild zwijn loopt of rent. Deze plaat dient als bescherming.

In de paartijd ook wel beertijd of ruizigheid genoemd is van november tot januari. Een zeug die voor het eerst werpt is de draagtijd 115 tot 130 dagen en bij oudere zeugen is dit 133 tot 140 dagen. De jongere zeugen werpen twee tot zes biggen en de oudere zeugen 8 tot 12 biggen. Meestal worden de jongen geboren in april of mei. Meestal is er één keer per jaar een worp maar soms komt ook in de herfst voor dat een zeug werpt, dit kan ook een tweede keer zijn in dat jaar.

De jongen verblijven in de ketel (kraamkamer) en gaan met de moeder (zeug) naar buiten. De zeug zal de jongen goed beschermen en het is dan ook verstandig om uit de buurt te blijven van een zeug met biggen. De eerste 3 maanden worden de jongen gezoogd en na 6 maanden zijn ze zelf geslachtsrijp. Pas na een aantal jaar oud is een wild zwijn volwassen.