De gewone wasbeer, of Noord-Amerikaanse wasbeer is een roofdier uit de familie wasbeerachtigen. Deze familie wordt ook wel aangeduid als de familie kleine beren. Ook de neusberen, rolstaartberen en de overige wasberen behoren tot deze familie.

Het geslacht wasberen (Procyon) bestaat uit:

  • Gewone wasbeer (Procyon lotor)
  • Cozumelwasbeer (Procyon pygmaeus)
  • Krabbenetende wasbeer (Procyon cancrivorus)'

De gewone wasbeer is de bekendste van deze drie en over het algemeen hebben we het over deze soort als we het over ‘de wasbeer’ hebben.

Gewone wasbeer

Het dier komt van nature voor in heel Noord-Amerika, maar is door ontsnapping uit pelsfokkerijen inmiddels ook een wild dier in Europa. Ook werd hij in Duitsland en Rusland uitgezet voor de jacht. In Japan komen ook wasberen voor en in Nederland zijn er in Limburg wasberen waargenomen.

De wasbeer voelt zich op meerdere plaatsen thuis, maar komt het best tot zijn recht in loofwouden met meren en stroompjes. De nabijheid van water is heel belangrijk voor de wasbeer, daarom zal je hem in droge gebieden of berggebieden boven de 2500 meter niet tegenkomen. Ook in bossen met uitsluitend naaldbomen komen geen wasberen voor.

Zijn naam dankt de gewone wasbeer aan de intensieve manier waarop hij zijn eten poetst en weekt in het water voor hij het opeet. Met zijn ‘boevenmasker’ en volle staart met zwarte ringen, is de wasbeer een opvallende en guitige verschijning. Hij heeft een ondeugend koppie en als hij eenmaal aan mensen gewend is, is het ook nog een echt boefje die rondom de huizen scharrelt op zoek naar eten. Op internet zijn talloze filmpjes te vinden van de grappige capriolen die ze daarbij uithalen. Maar de keerzijde is dat wasberen ook wel worden gezien als lastpakken die de boel terroriseren. In Europa worden ze gezien als overbrengers van ziektes en concurrenten van inheemse roofdieren zoals de das en de vos.

Kenmerken gewone wasberen

Dankzij de zwarte vlekken om de ogen is het net of de gewone wasbeer een boevenmasker heeft. De vlekken worden geaccentueerd door twee witte strepen erboven en de witte snuit. De rest van de ruige vacht is grijswit tot grijsbruin. De wasbeer heeft een spitse snuit, kleine oren en poten met lange tenen met nagels eraan. De staart is pluizig en heeft 4 tot 7 karakteristieke ringen eromheen, meestal zijn het er vijf.

Een wasbeer wordt tussen de 60 tot 100 centimeter lang en weegt 3 tot 15 kilo. De staart is 20 tot 40 centimeter lang.

Coyotes, de steenarend, rode lynx, poema en de Amerikaanse oehoe zijn vijanden van de Noord-Amerikaanse wasbeer. Vooral de jonge wasberen behoren tot de slachtoffers.

In het wild kunnen wasberen 16 jaar oud worden, maar dat redden ze lang niet altijd. Ze overlijden eerder door natuurlijke vijanden, honger, parasieten of ziektes. Ook de jacht, vergiftiging of auto-ongelukken zijn veelvoorkomende doodsoorzaken. In gevangenschap behalen ze leeftijden rond de 20 jaar.

Wasberen zijn heel erg intelligent en kunnen veel problemen zelf oplossen. De opgedane ervaring wordt bovendien overgebracht op soortgenoten of leden van de familie. Ze zijn nieuwsgierig en dankzij hun behendige voorpoten weten ze vaak al snel hoe ze sloten en grendels van ramen en deuren kunnen openen en hoe ze in een vuilnisbak kunnen komen. Hierdoor is de wasbeer een van de weinige dieren die het verdwijnen van leefgebied in zijn eigen voordeel heeft omgezet. Hij heeft zich prima aangepast aan het leven met mensen (en hun voedsel en afval) in de buurt.

De Noord-Amerikaanse wasbeer is een nachtdier die alleen ’s nachts en in de schemering actief wordt. Hij slaapt overdag in boomholtes, verlaten vogelnesten en ondergrondse holen. Een wasbeer blijft nooit lang op dezelfde plek, om de paar dagen zoekt hij een ander hol in het gebied waar hij actief is. Het zijn goede zwemmers, klimmen razendsnel en de gewone wasbeer kan hard rennen.

Wasberen kunnen tegen de kou, maar worden dan wel minder actief. Bij heel slecht weer of vrieskou gaan ze in een soort winterrust. Ze komen dan alleen tevoorschijn als de zon schijnt. Ook worden ze op zonnige dagen overdag wel gezien als ze op een tak liggen te zonnebaden. Wasberen staan er om bekend dat ze veel kabaal kunnen maken. Ze krijsen en blaffen voor aandacht, tijdens ruzies en om hun territorium te verdedigen.

Voedsel

Wasberen zijn echte omnivoren die alles lusten en met veel genoegen nemen. Deze alleseters eten insecten, aas, fruit, noten, bessen, granen, kikkers, slakken, vissen, schaaldieren en zoals gezegd: al het eetbare afval.

Met hun goede neus en behendige ‘handjes’ sporen ze hun eten op. Het zijn geen jagers, ze eten wat ze op hun pad tegenkomen.

Hun naam danken wasberen aan de manier waarop ze eten zoeken en ‘klaarmaken’. Ze scharrelen hun voedsel bij elkaar in ondiep water en harde etenswaren worden daar geweekt, gewreven en geknepen om het zachter en eetbaarder te maken. Giftige slakken en kikkers worden uitgebreid gewassen om de giftige stoffen te verwijderen. Door deze handelingen heeft de wasbeer zijn naam gekregen.

Een andere belangrijke reden voor wasberen om in de buurt van water te leven is omdat wasberen iedere nacht heel veel water drinken.

Voorplanting

Wasberen leven solitair of in kleine familiegroepen. Ze zoeken elkaar op in de paartijd: in januari, februari. Het mannetje moet eerst goed zijn best doen voor het vrouwtje. Pas na een paar dagen van vleierij en geursporen achterlaten mag hij toenadering zoeken. Na de paring zit zijn taak erop. Mannetjes paren vaak met meerdere vrouwtjes in de paarperiode.

In het voorjaar en de vroege zomer worden de jongen geboren. Minimaal drie tot maximaal zeven jongen. Meestal zijn het vier tot vijf jongen per keer. Ze worden blind geboren en hebben niet direct de karakteristieke vlekken en strepen in de grijze vacht.

Wasberen behoren tot de zoogdieren: de jongen worden anderhalf tot vier maanden gezoogd. In de tussentijd leren ze steeds meer vast voedsel eten. Na twee maanden verlaten ze het nest. In de periode dat ze nog afhankelijk zijn van hun moeder, roepen en krijsen ze hard om haar aandacht te vragen. De moeder laat ze namelijk regelmatig alleen om zelf naar voedsel te zoeken.

De jonge wasberen blijven meestal tot de herfst bij hun moeder. Als er weinig goede schuilplaatsen zijn, brengen ze de winter samen door. Na een jaar zijn de vrouwtjes geslachtsrijp en klaar om zich zelf verder voor te planten. Bij mannetjes is dit na twee jaar het geval. Rond hun derde levensjaar zijn de wasberen pas echt helemaal volwassen.