Slakken (Gastropoda)

Slakken behoren tot de stam weekdieren: ongewervelde dieren met alleen in sommige gevallen een uitwendig, kalkachtig skelet. Ze worden ook wel buikpotigen (Gastropoda) genoemd. Van alle weekdieren is de slak de enige die zowel op het land als in het water leeft. Er zijn veel verschillende soorten, mét en zonder huisje. Veel slakken zijn planten- of aaseters, maar er zijn ook slakken die jagen op prooidieren. Andere weekdieren zijn bijvoorbeeld zeekatten of inktvissen.

Slakken komen vrijwel overal ter wereld voor. Landslakken leven graag in vochtige omgevingen, bijvoorbeeld onder afgevallen blad, of onder dood hout. Velen komen alleen ’s nachts of na een flinke regenbui tevoorschijn.

Alleen in Nederland en België komen al enkele honderden soorten slakken voor. De meesten leven in de zee en enkele tientallen in zoet water of op het land. Bekend slakken in onze streken zijn de verschillende naaktslakken (zonder huisje), tuinslak, segrijnslak, witgerande tuinslak, wulk en alikruik. De wijngaardslak is ook een bekende omdat deze in meerdere landen gegeten wordt. Bereid met knoflook en boter vinden veel mensen ‘escargots’ (Frans voor slakken) een ware delicatesse. Wereldwijd gezien zijn er meer huisjesslakken dan naaktslakken.

De grootste zeeslak ter wereld is de zwarte zeehaas die wel 40 centimeter lang kan worden. Op het land is de tijgerslak iedereen de baas. Deze behoort tot de Afrikaanse reuzenslakken en kan 30 centimeter worden met een huisjeslengte van 25 centimeter!

Kenmerken slakken

Slakken bestaan voor een groot deel uit water. Via de huid wordt een slijmerige substantie vrijgegeven die bedoeld is tegen uitdroging (bij slakken die op het land leven) en om zich voort te kunnen bewegen. Veel slakken kunnen goed ‘klimmen’ en als ze zich verticaal omhoog bewegen wordt een ander soort slijm geproduceerd dan wanneer ze zich horizontaal een weg banen.

Huisjesslakken worden al met een klein huisje ter grootte van drie spiraalringen geboren. Aan de hoeveelheid ringen kun je aflezen hoe oud een slak ongeveer is. De eerste paar windingen zijn in het ei gemaakt, de tweede serie toen hij een baby was en de laatsten toen hij bijna volgroeid was. Tijdens het groeien maakt hij de mondrand (daar waar zijn kopje uit het huisje steekt) steeds groter. Net zolang tot hij volwassen is. Een volwassen slak herken je aan de iets verdikte en omgekrulde mondrand. Slakken hebben een raspachtige tong waarmee dunne laagjes weefsel van het voedsel worden afgeschraapt.

Veel zeeslakken hebben prachtig glanzende of parelmoeren huisjes die daardoor geliefd zijn om te verzamelen. Een goed voorbeeld zijn de huisjes van kauri’s, een zeeslakkensoort die in tropische zeeën leeft. Vroeger werden deze slakkenhuizen ook als betaalmiddel gebruikt. Tijdens hun leven zien de meeste huizen van zeeslakken er trouwens heel anders uit, omdat ze bedenkt zijn met een onopvallende kalklaag. Pas na het verwijderen van deze kalklaag, komt de parelmoeren of glanzende laag tevoorschijn.

Op de kop hebben sommige slakken twee ogen op steeltjes die tentakels worden genoemd. Veel zicht hebben ze hier niet mee, ze kunnen hooguit lichtverschuivingen waarnemen. Aan de onderkant van de kop zitten twee ‘tasters’ waarmee ze de omgeving aftasten. Het uiteinde van de slak wordt de voet genoemd. Hiermee beweegt de slak zich voort. De organen zitten in het middengedeelte, vaak volledig beschermd door het huisje.

Het huisje van een slak is niet vergroeid met de slak zelf. In theorie kan een slak zijn huisje dus verlaten. Maar omdat hij vastzit met een hele krachtige spier kun je het huisje niet zomaar lostrekken. De slak zal dan schade oplopen en sterven. Een slak zal zijn eigen huisje ook niet zomaar opgeven. Hij kan daarna nooit meer terug en heeft dan niet meer de bescherming die het huisje biedt. Hij is dan ten dode opgeschreven.

Je hebt longslakken en kieuwslakken. De meeste longslakken leven op het land of in zoet water. Kieuwslakken zijn over het algemeen zeeslakken. Sommige longslakken leven wel heel dicht bij zeewater, bijvoorbeeld in de kwelders. Een voorbeeld is het muizenoortje: een kleine longslak die in heel Europa en Midden-Azië voorkomt.

Geschiedenis

Slakken ontstonden al tijdens het cambrium, zo’n 500 miljoen jaar geleden. Dankzij de huisjes zijn er veel fossiele resten van slakken gevonden en konden veel uitgestorven soorten in kaart worden gebracht. De eerste slakken ontstonden in zee. Pas tijdens het carboon, zo’n 200 miljoen jaar later, kwamen de eerste slakken aan land. Blijkbaar was het vochtige en hete tijdperk geschikt voor deze eerste generaties landslakken. De slakken die toen leefden waren wel al de voorouders van de huidige moderne slakken.

Voedsel slak

Hoewel tuinierders ze wel kunnen schieten, zijn de meeste slakken nuttige dieren die veel organisch afval opruimen. Ze eten afgestorven plantenresten, dode diertjes, schimmels en algen. Afgezien van de minuscule hoornachtige tandjes op hun rasptong, hebben ze geen tanden. Daarom hebben ze een voorkeur voor mals, jong blad en zacht fruit. De slakken die de meeste schade aanrichten in de moes- en siertuinen zijn de naaktslakken. De enige oplossing om daarvan af te komen is vangen en elders uitzetten of zorgen dat egels, zanglijsters en eenden een fijn plekje vinden in de tuin. Deze dieren zijn gek op slakken! Sommige zeeslakken zijn carnivoren, oftewel vleeseters. Ze boren een gaatje in de schelp van een ander weekdier en eten hem vervolgens op. De wulk, die ook in Nederlandse zeeën voorkomt is zo’n vleeseter.

Voortplanting

De meeste slakken zijn hermafrodiet. Dit betekent dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen hebben. Sommige slakken kunnen zichzelf bevruchten, maar over het algemeen paren ook deze slakken met anderen om meer variatie in de genen te krijgen. Tijdens het paren drukken de slakken de onderbuiken tegen elkaar. Daarbij kronkelen ze zich om elkaar heen, elk met de kop een andere kant op. Tijdens het paren worden beide slakken bevrucht en zetten beide eitjes af in een vochtige bodem of onder bladeren en plantenresten.

Landslakken lijken al een beetje op de ouders als ze uit het ei komen. Zeeslakken worden geboren als larven. Zij leven eerst een tijd in een soort planktonwolken met andere microscopisch kleine zeediertjes. Slakken zijn na twee tot drie jaar volwassen, afhankelijk van de soort. Hoe oud ze worden hangt daar ook van af. Als ze geen vijanden tegenkomen, kunnen ze een paar jaar als volwassen slak leven.