Prikken (Petromyzontidae)

Misschien wel één van minst bekende dierenfamilies op aarde is de familie van de prikken (Petromyzonidae). Vissers zullen vast wel eens van deze dieren gehoord hebben, maar verder is deze orde binnen de stam Chordata tamelijk onderbelicht. Het zijn vissen en worden orde kaakloze vissen. Dit terwijl het toch redelijk grote dieren zijn, die ook in Nederland voorkomen én ze bovendien een uiterlijk hebben die doet denken aan gemuteerde wezens uit menig horrorfilm.

Zo gruwelijk als in de films zijn deze dieren niet, hoewel sommige prikken bloed kunnen zuigen bij andere dieren en diverse soorten een parasitaire leefwijze hebben. Er zijn in totaal ongeveer 40 soorten prikken en de meesten leven in zoet water. In Nederland vindt je deze drie soorten:

  • Rivierprik (Lampetra fluviatilis)
  • Zeeprik (Petromyzon marinus)
  • Beekprik (Lampetra planeri)

Prikken worden al eeuwenlang als aas gebruikt tijdens het vissen op kabeljauw, schelvis en bot. Ook werden ze volgens verhalen in het verleden gebruikt om ongehoorzame slaven te straffen. De slachtoffers werden in een bassin met prikken gegooid waarna ze tergend langzaam werden leeggezogen en doodgingen. Maar het kan ook zijn dat deze martelmethode plaatsvond met behulp van murenen, een palingachtige vis.

Andere woorden voor prikken zijn lampreien, rondbekken en negenogen. Vaak wordt deze groep ingedeeld in de groep gewervelden, maar soms ook als een aparte groep binnen de chordata: de chordadieren.

Kenmerken

Prikken worden wel omschreven als kaakloze vissen, maar tegelijkertijd worden ze regelmatig buiten de groep gewervelden geplaatst waar de vissen onder vallen. Evolutionair gezien staan ze tussen de gewervelde en ongewervelde dieren in. Ze hebben dan ook geen wervels, maar wel een chorda: een holle, buigzame zenuwbuis. Veel prikken hebben wel wat weg van palingen en murenen: lange, slangachtige vissen.

Hun huid is een goede reden om deze dieren niet tot de vissen te rekenen. Ze hebben geen schubben, maar een gladde, leerachtige huid.

De naam negenoog dankt dit dier aan de kleine gaatjes aan de zijkant van de kop. Hier zitten zeven gaatjes op rij die samen met het echte oog én de ronde mond negen ‘ogen’ vormen. De zeven gaatjes zijn de kieuwen van de prik.

De mond is het meest opvallende gedeelte van de prik. Deze is rond en heeft een rasptong met tandjes. Ze hebben scherpe tanden waarmee ze zich vastboren in de huid van hun prooien en complete stukken huid kunnen afscheuren. Gelukkig staan mensen niet op het menu van prikken...

De mond wordt ook gebruikt om zich vast te zuigen aan een ondergrond en zelfs om steentjes in het water te kunnen verplaatsen zoals zeeprikken doen als ze een goede paaiplaats voor zichzelf creëren.

Zeeprikken worden langer dan zestig centimeter en hebben meer dan zeven tandjes. Hun hele mond is er mee gevuld. Rivierprikken worden dertig tot vijftig centimeter en vijf tot zeven tandjes. Beekprikken tenslotte worden niet langer dan 20 centimeter en hebben helemaal geen tandjes. Die hebben ze ook niet nodig omdat ze alleen als larve voedsel tot zich nemen.

Prikken hebben een zilvergrijze tot lichtgroene kleur. De buik is vaak lichter dan de rest van de huid die zelfs naar zwart tot blauwgroen kan neigen.

Voedsel

Rivierprikken bijten met hun scherpe tanden stukken uit de huid van vissen zoals sprot en haring en zuigen het bloed. Ook de zeeprik boort zich vast in de huid van zijn prooi om hem vervolgens leeg te zuigen. Kabeljauwen zijn een geliefde prooi van de zeeprik, maar ook zalm en makreel zijn een welkome aanvulling op het menu. Vergeleken bij deze twee is de beekprik maar een brave hendrik. Deze blijft een groot deel van zijn leven een blinde larve, foeragerend in een klein stukje modderbodem van de beek.

Geschiedenis

Soms denken mensen dat prikken en slijmprikken (Myxini) tot dezelfde familie behoren, maar dat is niet het geval. Onder andere het feit dat slijmprikken een schedel hebben, onderscheid ze van de schedelloze prikken. Wel zijn het beide afstammelingen van de Craniata een groep chordadieren die weer de onderordes slijmprikken en gewervelden bevat.

Voortplanting

De beekprik blijft zoals gezegd lang een larve in een modderige beekbodem. Zodra hij volwassen wordt, na drie tot zes jaar, krijgt hij vinnen, ogen en geslachtsorganen. Tegelijkertijd verliest hij zijn maag- en darmstelsel en houdt hij op met eten. Daarna gaat hij op zoek naar geschikte paaigebieden. Bij voorkeur een sleuf tussen de grindstenen die de beekprikken zelf maken. De grindstenen worden zorgvuldig schoongemaakt waarna het paaien begint: het vrouwtje zet de eitjes af, daarna gaat het mannetje er boven hangen en zet de zaadcellen af. Soms maken meerdere prikken gebruik van dezelfde lange sleuf, waardoor het een drukte van belang kan worden op de paaiplek. Een paar dagen na het paaien sterven de prikken. Hun werk zit er op.

Zeeprikken beginnen hun leven in zoet water. Daar leven ze jarenlang als larve tot ze hun volwassen vorm bereiken. Eenmaal volwassen vertrekken ze naar zee waar ze als parasiet leven tot ze geslachtsrijp zijn. Zodra dat gebeurt, stoppen ze – net als de andere prikken – met eten en keren terug naar hun geboortegrond waar ze eveneens na het paaien sterven. In Nederland planten maar weinig zeeprikken zich voort. Alleen in de Maas zijn plekken die de zeeprik geschikt vindt om te paaien.

Rivierprikken leven normaal gesproken in kustgebieden en riviermondingen. Ze zwemmen soms honderden kilometers om te kunnen paaien. Ze doen dit in snelstromende delen van de rivieren. De mannetjes zijn niet zachtzinnig tijdens het paaien. Hij zuigt zich vast aan haar kop en wikkelt zich daarna stevig om haar heen. Vervolgens knijpt hij als het ware de eitjes uit haar, waarna hij ze in het water bevrucht. Na afloopt sterven beide ouderdieren door uitputting en honger. Want ook rivierprikken eten niet meer nadat ze geslachtsrijp zijn geworden. Ze zijn dan extra vatbaar voor ziekten en roofdieren.

Prikken worden ongeveer vijf tot tien jaar oud.